Het piepkleine zaadje
Jezus nam voorzichtig iets tussen zijn duim en zijn wijsvinger en stak het in de lucht. ‘Kunnen jullie zien wat ik hier vasthoud?’ vroeg hij. De mensen op de voorste rijen tuurden met samengeknepen ogen. ‘Een kruimeltje brood!’ riep een vrouw. Jezus schudde zijn hoofd. Wat hield hij toch in zijn hand?
Hij legde het voorzichtig in de palm van zijn hand en liet het aan de mensen zien. ‘Een klein zaadje’, zei een man. ‘Een mosterdzaadje!’ riep een jongen opeens uit. ‘Dat heeft mijn opa me geleerd.’
‘Precies!’ zei Jezus. ‘Het is een mosterdzaadje. Het is een van de kleinste zaadjes die er bestaan. Als je niet oppast, waait het weg.’ Hij sloot snel zijn handpalm en de mensen glimlachten.
‘Wat denken jullie, komt er uit zo’n piepklein zaadje dan ook een klein, armzalig plantje?’ vroeg hij hen. ‘Helemaal niet!’ riep de jongen uit. ‘In de tuin van mijn opa staat een mosterdboom. Die is heel hoog en heeft wel honderd takken. Er zitten drie vogelnesten in, zo groot is hij!’
Jezus lachte. ‘Dat heb je goed gezegd’, zei hij. ‘Dus ook uit een klein zaadje kan een machtige boom groeien. Zo is het ook met het Rijk van God. Vergeet dat nooit. Je mag nooit de moed verliezen. Beetje bij beetje wordt de wereld meer en meer een plaats van vrede en geluk voor iedereen. Waar er geen pijn meer is en geen verdriet. Een plaats waar iedereen gelukkig is. Als je het bijna bent vergeten, moet je snel even denken aan dit mosterdzaadje.’
Jezus nam de hand van de jongen vast en legde het mosterdzaadje op zijn handpalm. Daarna sloot hij de vingers van de jongen eromheen. ‘Het wordt een grote boom’, zei hij glimlachend. De jongen liep weg met zijn gesloten hand voor zich uit, alsof hij er een schat in bewaarde.
Kolet Janssen naar Mc 4, 30-33